Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1309

Datum uitspraak1998-10-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/1969
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vierde enkelvoudige belastingkamer nummer 96/1969 U i t s p r a a k op het beroep van X, A BV EN B BV te Z (hierna te noemen: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de na te melden kennisgeving. 1. Kennisgeving en bezwaar 1.1. Op 7 november 1995 heeft het college belanghebbenden schriftelijk kennisgegeven van de voorlopige vaststelling van leges voor het in behandeling nemen van hun op 9 oktober 1995 ontvangen aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw aan de a-straat 1 tot en met 10 te Z. De kennisgeving vermeldt onder meer: De leges worden berekend over de geraamde bouwkosten (f. 655.000,--) en zijn voor het door u ingediende plan voorlopig als volgt vastgesteld: gemeentelijke leges f. 6.190,80 advieskosten welstandstoezicht f. 1.578,-- advertentiekosten f. 81,50 toepassing artikel 15,lid 1 WRO f. 212,-- huisnummerplaatje(s) f. 140,-- -------------- Totaal f. 8.202,30 -------------- Totaal afgerond f. 8.203,-- ============== Laatstgenoemd bedrag moet binnen 21 dagen na de datum van verzending van deze kennisgeving worden gestort of overgeschreven op bankrekeningnummer 28.50.03.712 ten name van de gemeente Hellendoorn bij de BNG te 's-Gravenhage (girorekening 1520146 t.n.v. BNG te Arnhem onder vermelding van bovenstaand bankrekeningnummer). De definitieve vaststelling van de leges zal plaatsvinden op het moment dat op uw aanvraag een beslissing wordt genomen. 1.2. Op het op 28 december 1995 gedagtekende en ten gemeentehuize ontvangen bezwaarschrift van belanghebbenden heeft het college bij uitspraak van 17 december 1996 het gevorderde bedrag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is met zes bijlagen ter griffie ontvangen op 30 december 1996. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift met drie bijlagen, waaronder een afschrift van de Legesverordening 1995, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 1994 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 13 januari 1995 onder nummer WFB 94/5235. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 10 juli 1997 te Arnhem zijn gehoord B BV bij monde van B en C BV bij monde van D, alsmede de woordvoerder van het college. 2.4. Van het college zijn schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop zijn de artikelen 14, lid 1, onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast. 2.5. Geen van de partijen heeft verzocht opnieuw haar standpunt mondeling toe te lichten. 2.6. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt in beroep om vermindering van de leges tot een bedrag, berekend naar een bouwsom van ƒ 532 101. 3.2. Het college concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. De voormelde bouwvergunning is verleend op 12 januari 1996 onder nummer 95.1 en in afschrift verzonden op 22 januari 1996. 4.2. In de aanvraag ontbrak een opgave van de bouwkosten. Het college heeft deze geschat, uitgaande enerzijds van de totale oppervlakte van het bouwwerk en de daarvoor door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte prijzen per vierkante meter voor dit soort bouwwerken (9% kantoorruimte en 91% bedrijfsruimte) ofwel ƒ 521 per vierkante meter (prijspeil oktober-december 1994), uitkomend op ƒ 655 079,35, anderzijds van de door belanghebbenden vastgestelde verkoopprijs exclusief omzetbelasting, 6% bemiddelingskosten, 7,5% winst en ƒ 213 480 aan grondkosten, uitkomend op ƒ 657 077,26. Beide uitkomsten heeft het college afgerond op ƒ 655 000. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, 5.1.1. of de voormelde leges zijn berekend naar de juiste hefWngsgrondslag, en 5.1.2. of de aangevallen uitspraak is gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn. 5.2. Deze vragen worden door belanghebbenden ontkennend en door het college bevestigend beantwoord. 5.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.4. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.4.1. namens belanghebbenden: Zij hebben de legesnota ontvangen zonder begeleidend schrijven. 5.4.2. en namens het college: 5.4.2.1. Belanghebbenden zijn niet gewezen op een mogelijkheid tot het maken van bezwaar, wat ook niet gebruikelijk is. 5.4.2.2. De tekst van de Legesverordening 1995 is vermoedelijk niet gepubliceerd maar wel afgekondigd. De gemeente heeft elk jaar een nieuwe legesverordening. 5.4.2.3. Als de vergunning verleend wordt, volgt eventueel verrekening met de zijns inziens voorlopige aanslag die meteen na de aanvraag is opgelegd. 6. Beoordeling vooreerst van de ontvankelijkheid van het bezwaar 6.1. In de eerste onder 1.1 weergegeven alinea van de door belanghebbende in fotokopie overgelegde legesnota is het woord ‘voorlopig’ gebezigd. 6.2. De derde weergegeven alinea stelt de deWnitieve vaststelling van de leges in het vooruitzicht. 6.3. Voor zover in beroep kenbaar, vermeldt de nota niet dat het rechtsmiddel van bezwaar zou openstaan. 6.4. De drie genoemde omstandigheden staan er, in onderling verband beschouwd, aan in de weg de leges waarvan door middel van die nota is kennisgegeven aan te merken als een voor bezwaar vatbaar gevorderd bedrag, dat volgens artikel 233 van de Gemeentewet bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen voor de toepassing van de Algemene wet (inzake rijksbelastingen) de plaats zou innemen van een (definitieve) aanslag en waartegen dus op de voet van artikel 23 van deze wet bezwaar zou openstaan. 6.5. Aan dit oordeel doet niet af, dat zich bij de onderhavige leges niet het geval voordoet dat ‘de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven’, en evenmin dat de raad – die volgens artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet (tekst-1995) voor de toepassing van de Algemene wet in de plaats treedt van ‘Onze Minister’ – geen regelen heeft vastgesteld volgens welke aan legesplichtigen een voorlopig gevorderd bedrag – dat bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen volgens artikel 233, onderdeel a, de plaats inneemt van een voorlopige aanslag – kan worden opgelegd (artikel 13, eerste lid van de voormelde Algemene wet). 6.6. Bezwaar tegen een voorlopige aanslag en mitsdien tevens tegen een voorlopig gevorderd bedrag aan enige ‘op andere wijze’ geheven gemeentebelasting staat eerst open sinds de Wet van 20 december 1996, Stb. 659, die krachtens koninklijk besluit van 24 april 1997, Stb. 206, met ingang van 1 juli 1997 in werking is getreden. 6.7. Belanghebbenden zijn ten onrechte in hun bezwaren tegen het voorlopig gevorderde bedrag ontvangen. Het hof tekent hierbij aan dat de stelling van het college (in het vertoogschrift onder het hoofdstuk Ontvankelijkheid, herhaald in de voormelde inlichtingen in antwoord op vraag 1), dat bij de vergunningverlening ‘de voorlopig in rekening gebrachte bouwleges deWnitief zijn geworden’, geen steun vindt in de tekst van de verleende vergunning zelf of van enig ander gedingstuk. 7. Slotsom De aangevallen uitspraak, waarbij belanghebbenden ten onrechte niet in hun bezwaar niet-ontvankelijk zijn verklaard, kan niet in stand blijven. De grieven van belanghebbenden behoeven geen behandeling. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar kan alsnog binnen de termijn bedoeld in artikel 11, derde lid, van de voormelde Algemene wet en met inachtneming van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht kennisgeven van een (definitief) gevorderd bedrag. 8. Proceskosten De proceskosten van belanghebbenden zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op hun reis- en verblijfkosten, begroot op 2? ƒ 40,–, en verletkosten, begroot op (2x 4 uren à ƒ 90,– ofwel) ƒ 720,–. 9. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; – verklaart belanghebbenden niet-ontvankelijk in hun bezwaar; – gelast het college aan belanghebbenden het door hen gestorte grifWerecht van ƒ 75 te vergoeden; – veroordeelt het college in de proceskosten van belanghebbenden voor een bedrag van ƒ 800,–, te vergoeden door de gemeente Hellendoorn. Aldus gedaan te Arnhem op 8 oktober 1998 door mr Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (T.J. Matthijssen) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 oktober 1998